![]() |
Pag. Vraag: Wat zegt de bijbel over afgoderij
InleidingAfgoderij komt in de bijbel onder verschillende worden en begrippen voor. “Aanbidding van demonen” Stinkgoden Leugengoden vreemde goden nieuwe goden goden van deze volken de god van het geld, de mannon door het vuur gaan
Afgoderij is in wezen het aanbidden van, en het onderwerpen van jezelf aan iets anders dan die ene God, de schepper van hemel en aarde. Afgoderij is vrijwel altijd verwant aan demonische activiteiten. God is schepper, maker van de aarde en alle dingen daarin, de satan en zijn gevallen engelen zijn uit op destructie, afbraak, verval en dood. Afgoderij veroorzaakt afval van die ene God, de bron van het leven, afgoderij brengt verval, dood en verderf. Het is goed om deze dingen in gedachten te houden als je de bijbelverzen hieronder leest omdat het je help de vele negatieve verwijzingen te kunnen plaatsen. Waarom is God zo tegen afgoderij? Waar komt al dat geweld en verval vandaan? Wel, men heeft steeds de bron van het leven de rug toegekeerd en dit leid steeds opnieuw tot bandeloosheid en bloedvergieten. Als we kijken naar de wereld om ons heen dan zien we ook nu een grote afval van de Ene God en opkomst van vele andere religies en occulte activiteiten. Afwijzing van andere religies word in onze maatschappij niet meer getolereerd, alles is gelijk alles moet toegestaan worden in naam van vrijheid. Bijbel verwijzingenDe teksten hieronder zijn afkomstig uit de Herziene Staten Vertaling (HSV), sommige commentaren maken gebruik van de Naardense Vertaling (NV) Leviticus 177 Zij mogen hun offers niet meer aan de demonen brengen, waar zij als in hoererij achteraangaan. Dit is voor hen een eeuwige verordening, al hun generaties door. Leviticus 194 U mag u niet tot de afgoden wenden en voor uzelf geen gegoten goden maken. Ik ben de HEERE, uw God. Leviticus 26:11 U mag voor uzelf geen afgoden maken, u mag voor uzelf geen beeld of gewijde steen oprichten en u mag in uw land geen gebeeldhouwde steen zetten om u daarvoor neer te buigen, want Ik ben de HEERE, uw God. 2 Mijn sabbatten moet u in acht nemen, en voor Mijn heiligdom moet u eerbied hebben. Ik ben de HEERE. Leviticus 26:3030 Ik zal uw offerhoogten wegvagen en uw wierookaltaren uitroeien. Ik zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van u walgen. Deuteronomium 2916 Want u weet zelf hoe wij in het land Egypte gewoond hebben, en hoe wij midden door het gebied van de volken kwamen waar u doorheen trok. 17 U hebt hun afschuwelijke afgoden en stinkgoden gezien die zij hadden: hout en steen, zilver en goud. 18 Laat onder u geen man of vrouw, gezin of stam zijn die zijn hart heden van de HEERE, onze God, afkeert, om de goden van deze volken te gaan dienen. Laat onder u geen wortel zijn die gal en alsem voortbrengt. Deuteronomium 3216 Zij hebben Hem tot na-ijver gebracht met vreemde goden, met gruwelijke daden hebben zij Hem tot toorn verwekt. 17 Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God; aan goden die zij niet kenden, aan nieuwe goden, die kortgeleden gekomen zijn, voor wie uw vaderen niet gehuiverd hebben. 18 De Rots Die u verwekt heeft, hebt u veronachtzaamd, en u hebt de God Die u gebaard heeft, vergeten. Hier word een duidelijke link gelegd tussen afgoderij en “het aanbidden van demonen”. Met afgoderij worden altijd destructieve demonische machten geactiveerd. (Deuteronomium 32, Openbaringen 9, Psalmen 106, 1 Korintiërs 10) 1 Samuel 1221 Wijk niet af door de nietige afgoden na te volgen, die niet van nut zijn en niet kunnen redden, want zij zijn nietigheden. 1 Koningen 116 Zo deed Salomo wat slecht was in de ogen van de HEERE: hij volhardde er niet in de HEERE na te volgen, zoals zijn vader David. 7 Toen bouwde Salomo een offerhoogte voor Kamos, de afschuwelijke afgod van de Moabieten, op de berg die voor Jeruzalem ligt, en voor Molech, de afschuwelijke afgod van de Ammonieten. 8 Zo deed hij voor al zijn uitheemse vrouwen, die hun afgoden reukoffers en slachtoffers brachten. 9 Daarom werd de HEERE toornig op Salomo, omdat zijn hart van de HEERE, de God van Israël, Die hem tweemaal was verschenen, was afgeweken. 10 Hij had hem aangaande deze zaak geboden dat hij niet achter andere goden aan zou gaan, maar hij hield zich niet aan wat de HEERE geboden had. 1 Koningen 2125 Er is nooit iemand zoals Achab geweest, die zichzelf verkocht om te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE, omdat Izebel, zijn vrouw, hem daartoe aanspoorde. 26 Hij handelde zeer gruwelijk door achter de stinkgoden aan te gaan, overeenkomstig alles wat de Amorieten hadden gedaan, die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten verdreven had. 2 Koningen 1711 Zij hadden daar, op alle offerhoogten, reukoffers gebracht, zoals de heidenvolken die de HEERE had weggevoerd, van vóór hun ogen. Zij hadden slechte dingen gedaan om de HEERE tot toorn te verwekken. 12 Zij hadden de stinkgoden gediend, waarvan de HEERE tegen hen gezegd had: U mag dit niet doen. 13 Toen de HEERE Israël en Juda door de dienst van alle profeten, van alle zieners, gewaarschuwd had: Bekeer u van uw slechte wegen en neem Mijn geboden en Mijn verordeningen in acht, overeenkomstig heel de wet die Ik uw vaderen geboden heb, en die Ik tot u gezonden heb door de dienst van Mijn dienaren, de profeten – 14 toen luisterden zij niet, maar zij waren halsstarrig, zo halsstarrig als hun vaderen, die niet in de HEERE, hun God, geloofd hadden. 2 Koningen 211 Manasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde vijfenvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Hefziba. 2 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten verdreven had. 3 Hij herbouwde de offerhoogten die Hizkia, zijn vader, vernield had; hij richtte altaren op voor de Baäl, maakte een gewijde paal zoals Achab, de koning van Israël, gemaakt had, en boog zich neer voor heel het leger aan de hemel en diende het. 4 Verder bouwde hij altaren in het huis van de HEERE, waarvan de HEERE gezegd had: In Jeruzalem zal Ik Mijn Naam vestigen. 5 Verder bouwde hij altaren voor heel het leger aan de hemel in beide voorhoven van het huis van de HEERE. 6 Hij liet zijn zoon door het vuur gaan1, duidde wolken en deed aan wichelarij. Ook stelde hij dodenbezweerders en waarzeggers aan. Hij deed zeer veel kwaad in de ogen van de HEERE, om Hem tot toorn te verwekken. 7 Hij zette ook een beeld van Asjera dat hij gemaakt had, in het huis waarvan de HEERE gezegd had tegen David en zijn zoon Salomo: In dit huis en in Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van Israël verkozen heb, zal Ik voor eeuwig Mijn Naam vestigen. 8 Ik zal de voet van Israël nooit meer doen wijken uit dit land, dat Ik hun vaderen gegeven heb, alleen als zij nauwlettend doen overeenkomstig alles wat Ik hun geboden heb en overeenkomstig de hele wet die Mijn dienaar Mozes hun geboden heeft. 9 Maar zij luisterden niet, want Manasse deed hen dwalen, zodat zij erger deden dan de heidenvolken die de HEERE van voor de ogen van de Israëlieten weggevaagd had. 10 Toen sprak de HEERE door de dienst van Zijn dienaren, de profeten: 11 Omdat Manasse, de koning van Juda, deze gruweldaden gedaan heeft, erger dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die er vóór hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn stinkgoden heeft doen zondigen 2 Koningen 2119 Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Mesullemet, de dochter van Haruz, van Jotba. 20 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, zoals zijn vader Manasse gedaan had. 21 Hij ging in al de wegen die zijn vader gegaan was, hij diende de stinkgoden die zijn vader gediend had, en boog zich voor die neer. 22 Hij verliet de HEERE, de God van zijn vaderen, en ging niet in de weg van de HEERE. 2 Koningen 2324 Ook deed Josia de dodenbezweerders weg, de waarzeggers, de afgodsbeeldjes, de stinkgoden en alle afschuwelijke afgoden die in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden, om zo de woorden van de wet uit te voeren, die beschreven waren in het boek dat de priester Hilkia in het huis van de HEERE gevonden had. 25 Vóór hem was er geen koning aan hem gelijk, die zich met heel zijn hart, heel zijn ziel en met heel zijn kracht tot de HEERE bekeerd had, overeenkomstig de hele wet van Mozes; en na hem stond zijns gelijke niet op. 1 Kronieken 1625 Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, en Hij is ontzagwekkend boven alle goden. 26 Want al de goden van de volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemel gemaakt. 27 Majesteit en glorie zijn voor Zijn aangezicht, macht en vreugde zijn in Zijn plaats. 28 Geef de HEERE, geslachten van de volken, geef de HEERE eer en macht. 2 Kronieken 151 Toen kwam de Geest van God op Azaria, de zoon van Oded. 2 En hij ging de stad uit, Asa tegemoet, en zei tegen hem: Luister naar mij, Asa, heel Juda en Benjamin! De HEERE is met u, zolang u met Hem bent. Als u Hem zoekt, zal Hij door u gevonden worden, maar als u Hem verlaat, zal Hij u verlaten. 7 U dan, wees sterk en verlies de moed niet, want er is loon overeenkomstig uw werk. 8 Toen Asa deze woorden en de profetie van de profeet Oded hoorde, vatte hij moed en deed de afschuwelijke afgoden uit het hele land van Juda en Benjamin weg, en uit de steden van het bergland van Efraïm die hij ingenomen had. Verder vernieuwde hij het altaar van de HEERE dat vóór de voorhal van de HEERE stond. 2 Kronieken 2417 Na de dood van Jojada kwamen echter de vorsten van Juda, en zij bogen zich neer voor de koning. Toen luisterde de koning naar hen. 18 Zij verlieten het huis van de HEERE, de God van hun vaderen, en dienden de gewijde palen en de afgoden. Vanwege deze schuld van hen rustte er grote toorn op Juda en Jeruzalem. 19 Hij zond onder hen profeten om hen tot de HEERE te doen terugkeren. Zij waarschuwden hen, maar zij gehoorzaamden hun niet. 20 Toen bekleedde de Geest van God Zacharia, de zoon van Jojada, de priester, die hoger dan het volk ging staan, en hij zei tegen hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt u de geboden van de HEERE? Daarom zult u niet voorspoedig zijn. Omdat u de HEERE verlaten hebt, zal Hij u verlaten. 21 Zij spanden echter tegen hem samen, en stenigden hem op bevel van de koning met stenen in de voorhof van het huis van de HEERE. Psalmen 963 Vertel onder de heidenvolken van Zijn eer, onder alle volken van Zijn wonderen. 4 Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is ontzagwekkend boven alle goden. 5 Want al de goden van de volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemel gemaakt. 6 Majesteit en glorie zijn voor Zijn aangezicht, macht en luister in Zijn heiligdom. Psalmen 977 Beschaamd moeten zijn allen die beelden dienenen zich op de afgoden beroemen. Buig u voor Hem neer, alle goden. 8 Sion heeft het gehoord en zich verblijd, de dochters van Juda hebben zich verheugd vanwege Uw oordelen, HEERE. 9 Want U, HEERE, bent de Allerhoogste over de hele aarde, U bent zeer hoog verheven boven alle goden. 10 U die de HEERE liefhebt, haat het kwade. Hij bewaart de ziel van Zijn gunstelingen, Hij redt hen uit de hand van de goddelozen. 11 Licht is gezaaid voor de rechtvaardige en blijdschap voor de oprechten van hart. 12 Rechtvaardigen, verblijd u in de HEERE; loof Hem ter gedachtenis aan Zijn heiligheid. Psalmen 10635 maar zij vermengden zich met de heidenvolken en leerden hun gebruiken. 36 Zij dienden hun afgoden, die hun tot een valstrik werden. 37 Bovendien offerden zij hun zonen en hun dochters aan de demonen. 38 Zij vergoten onschuldig bloed, het bloed van hun zonen en dochters. Zij offerden hen aan de afgoden van Kanaän, zodat het land door deze bloedschulden ontheiligd werd. 39 Zij verontreinigden zichzelf door hun werken, zij bedreven hoererij door hun daden. 40 Daarom ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Zijn volk, Hij had een afschuw van Zijn eigendom. (het volk Israël) Psalmen 1152 Waarom zouden de heidenvolken zeggen: Waar is toch hun God? 3 Onze God is immers in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden: 5 zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; 6 zij hebben oren, maar horen niet; zij hebben een neus, maar ruiken niet; 7 hun handen, die tasten niet; hun voeten, die gaan niet; er komt geen geluid uit hun keel. 8 Laat wie ze maken hun gelijk worden, al wie op hen vertrouwt. 9 Israël, vertrouw op de HEERE, Hij is hun hulp en hun schild. 10 Huis van Aäron, vertrouw op de HEERE, Hij is hun hulp en hun schild. 11 U die de HEERE vreest, vertrouw op de HEERE, Hij is hun hulp en hun schild. Psalmen 13514 Want de HEERE zal Zijn volk recht verschaffenen het zal Hem berouwen over Zijn dienaren. 15 De afgoden van de heidenvolken zijn zilver en goud, werk van mensenhanden. 16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet. 17 Zij hebben oren, maar horen niet; er is zelfs geen adem in hun mond. 18 Laat wie ze maken hun gelijk worden, al wie op hen vertrouwt. 19 Huis van Israël, loof de HEERE; huis van Aäron, loof de HEERE. 20 Huis van Levi, loof de HEERE; u die de HEERE vreest, loof de HEERE. 21 Geloofd zij de HEERE vanuit Sion, Hij Die in Jeruzalem woont. Halleluja! Jesaja 217 De hoogmoed van de mensen zal vernederd worden en de trots van de mannen zal neergebogen worden. Alleen de HEERE zal op die dag hoogverheven zijn. 18 En de afgoden – ze vergaan volkomen. 19 Dan zullen zij de grotten van de rotsen binnengaan en de holen in de grond, uit angst voor de HEERE en vanwege de glorie van Zijn majesteit, als Hij opstaat om de aarde te verschrikken. 20 Op die dag zal de mens zijn zilveren afgoden en zijn gouden afgoden, die hij voor zichzelf gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen. 21 Dan zullen zij de spleten in de rotsen binnengaan en de kloven in de rotsen, uit angst voor de HEERE, en vanwege de glorie van Zijn majesteit, als Hij opstaat om de aarde te verschrikken. 22 Zie voor uzelf dan af van de mens – in zijn neus heeft hij slechts adem – want als wat is hij eigenlijk te beschouwen? Jesaja 191 De last over Egypte. Zie, de HEERE rijdt op een snelle wolk en komt in Egypte. De afgoden van Egypte zullen beven voor Zijn aangezichten het hart van de Egyptenaren zal smelten in hun binnenste. 2 Dan zal Ik Egyptenaren ophitsen tegen Egyptenaren, zodat zij zullen strijden, eenieder tegen zijn broeder, en eenieder tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk. 3 De geest van de Egyptenaren zal in hun binnenste verward worden. Ik zal hun plannen in de war brengen. Dan zullen zij hun afgoden raadplegen, de dodenbezweerders, de geesten van doden, en de waarzeggers. 4 Ik zal de Egyptenaren overgeven in de hand van harde heren; een wrede koning zal over hen heersen, spreekt de Heere, HEERE van de legermachten. Jesaja 316 Bekeer u tot Hem van Wie de Israëlieten diep afvallig geworden zijn, 7 want op die dag zal ieder verwerpen zijn zilveren afgoden en zijn gouden afgoden, die uw eigen handen voor uzelf hebben gemaakt, tot zonde. Jeremia 730 Want de Judeeërs hebben gedaan wat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de HEERE, zij hebben hun afschuwelijke afgoden opgesteld in het huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, zodat zij dat verontreinigen. 31 En zij hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden. Dat heb Ik niet geboden en is niet in Mijn hart opgekomen. 32 Daarom, zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat het niet meer Tofet of het dal Ben-Hinnom zal genoemd worden, maar Moorddal. Men zal in Tofet begraven, omdat er nergens anders plaats zal zijn. 33 De dode lichamen van dit volk zullen tot voedsel zijn voor de vogels in de lucht en de dieren op de aarde, en niemand zal ze schrik aanjagen. 34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem de stem van de vreugde en de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid doen ophouden, want het land zal tot een verwoesting worden. Jeremia 1325 Dit zal uw lot zijn, uw deel door Mij u toegemeten, spreekt de HEERE, omdat u Mij hebt vergeten en op leugen vertrouwde. 26 Daarom zal Ik ook de zomen van uw kleding omhoog tillen tot over uw gezicht, zodat uw schande gezien wordt: 27 uw overspeligheid en uw gehinnik, uw schandalige hoererij. Op de heuvels en in het veld heb Ik uw afschuwelijke afgoden gezien. Wee u, Jeruzalem, moet u niet rein worden? Hoelang zal dat nog duren? Jeremia 1419 Hebt U Juda dan helemaal verworpen, of walgt Uw ziel van Sion? Waarom hebt U ons zo geslagen dat er geen genezing voor ons meer mogelijk is? Wij zien uit naar vrede, maar er is niets goeds, naar een tijd van genezing, maar zie, er is verschrikking. 20 HEERE, wij kennen onze goddeloosheid, de ongerechtigheid van onze vaderen, want wij hebben gezondigd tegen U. 21 Verwerp ons niet omwille van Uw Naam, maak Uw heerlijke troon niet te schande, denk aan Uw verbond met ons, verbreek het niet. 22 Zijn er onder de nietige afgoden van de heidenvolken die het laten regenen, of kan de hemel regendruppels geven? Bent U dat niet, de HEERE, onze God? Wij zien naar U uit, want al deze dingen doet U! Jeremia 1813 Daarom, zo zegt de HEERE: Vraag toch onder de heidenvolken: Wie heeft zoiets gehoord? Iets zeer afschuwelijks heeft zij gedaan, de maagd Israël. 14 Verdwijnt de sneeuw van Libanon ooit van een rots in het veld? Droogt het vreemde, koele, stromende water ooit uit? 15 Toch heeft Mijn volk Mij vergeten. Zij brengen reukoffers aan nutteloze afgoden. Die hebben hen laten struikelen op hun wegen, op de aloude paden, door op de paden te gaan van een ongebaande weg, 16 zodat zij hun land tot een verschrikking maken, tot een eeuwige aanfluiting. Ieder die er voorbijtrekt, zal zich ontzetten en met zijn hoofd schudden. Jeremia 3232 vanwege al het kwaad van de Israëlieten en de Judeeërs, dat zij gedaan hebben om Mij tot toorn te verwekken, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesters en hun profeten, de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem. 33 Zij keerden Mij de nek toe en niet het gezicht, hoewel Ik hen vroeg en laat onderwees. Zij luisterden echter niet en aanvaardden de vermaningen niet. 34 Zij zetten hun afschuwelijke afgoden in het huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, om dat te verontreinigen. 35 Zij bouwden de hoogten van de Baäl, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters voor de Molech door het vuur te laten gaan, wat Ik hun niet geboden had. En in Mijn hart was het niet opgekomen dat zij deze gruweldaad zouden doen, zodat ze Juda zouden doen zondigen. Jeremia 50:11 Het woord dat de HEERE gesproken heeft tegen Babel, tegen het land van de Chaldeeën, door de dienst van de profeet Jeremia: 2 Verkondig onder de heidenvolken, laat het horen, hef een banier omhoog, laat het horen, verberg het niet, zeg: Babel is ingenomen, Bel staat beschaamd, Merodach is verpletterd. Zijn afgoden staan beschaamd, zijn stinkgoden zijn verpletterd. Jeremia 50:3838 De droogte over zijn wateren, zodat zij droogvallen! Want het is een land van beelden. Zij gedragen zich als een waanzinnige door verschrikkelijke afgoden! Ezechiël 511 Daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, voorwaar, omdat u Mijn heiligdom verontreinigd hebt met al uw afschuwelijke afgoden en met al uw gruweldaden, daarom zal Ik u ook kaalscheren, u niet ontzien en zal Ik ook geen medelijden hebben. Ezechiël 63 Zeg: Bergen van Israël, luister naar het woord van de Heere HEERE! Zo zegt de Heere HEERE tegen de bergen en tegen de heuvels, tegen de waterstromen en tegen de dalen: Zie, Ík ga het zwaard over u brengen en zal uw hoogten vernielen. 4 Uw altaren zullen verwoest worden en uw wierookaltaren in stukken gebroken. Ik zal uw dodelijk gewonden doen vallen vóór uw stinkgoden. 5 Ik zal de dode lichamen van de Israëlieten vóór hun stinkgoden leggen en Ik zal uw beenderen rondom uw altaren verstrooien. 6 In al uw woongebieden zullen de steden verwoest worden en de hoogten een wildernis worden, zodat uw altaren verwoest en verlaten zijn, uw stinkgoden in stukken gebroken en weggedaan worden, uw wierookaltaren stukgebroken worden en uw werken verdelgd. Ezechiël 69 Dan zullen diegenen van u die ontkomen, aan Mij denken onder de heidenvolken waar zij gevangengenomen zijn, omdat Ik gebroken ben door hun hart, dat hoererij bedrijft, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die in hoererij achter hun stinkgoden aan gaan. Dan zullen zij van zichzelf walgen om de slechte daden die zij door al hun gruweldaden gedaan hebben. Ezechiël 613 Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben, als hun gesneuvelden te midden van hun stinkgoden rondom hun altaren liggen, op elke hoge heuvel, op alle bergtoppen, onder elke bladerrijke boom en onder elke dichtbebladerde eik, op de plaats waar zij voor al hun stinkgoden een aangename geur hebben bereid. Ezechiël 720 De pracht van Zijn sieraad heeft Hij tot iets voortreffelijks gesteld, maar zij hebben er beelden van hun gruweldaden en van hun afschuwelijke afgoden van gemaakt. Daarom heb Ik dat voor hen tot een voorwerp van onreinheid gemaakt. 21 Ik zal het als prooi in de hand van de vreemden geven, en als buit aan de goddelozen van de aarde, zodat zij het ontheiligen zullen. 22 Ik zal Mijn aangezicht van hen afwenden, en zij zullen Mijn verborgen plaats ontheiligen: gewelddadigen zullen er binnenkomen en die ontheiligen. 23 Leg de ketting klaar, want het land is vol bloedgerichten, en de stad vol geweld. Ezechiël 86 Daarop zei Hij tegen mij: Mensenkind, ziet u wat zij doen? Grote gruweldaden, die het huis van Israël hier doet, zodat Ik ver wegga van Mijn heiligdom. En u zult nog meer grote gruweldaden zien. 7 Toen bracht Hij mij bij de ingang van de voorhof. Ik zag, en zie, een gat in de muur. 8 Daarop zei Hij tegen mij: Mensenkind, breek toch door de muur heen. Toen brak ik door de muur heen, en zie, er was een ingang. 9 Toen zei Hij tegen mij: Ga naar binnen en zie de boosaardige gruweldaden die zij hier doen. 10 Ik ging naar binnen en ik zag, en zie, alle vormen van kruipende dieren, afschuwelijke dieren en alle stinkgoden van het huis van Israël, helemaal in het rond in de muur gegrift. 11 En zeventig mannen uit de oudsten van het huis van Israël stonden ervoor, terwijl Jaäzanja, de zoon van Safan, in hun midden stond, ieder met zijn wierookvat in zijn hand, terwijl een geurige wolk van reukwerk opsteeg. 12 Daarop zei Hij tegen mij: Hebt u gezien, mensenkind, wat de oudsten van het huis van Israël in de duisternis doen, ieder in de kamer waar zijn afbeelding zich bevindt? Want zij zeggen: De HEERE ziet ons niet, de HEERE heeft het land verlaten. 13 Verder zei Hij tegen mij: U zult nog meer grote gruweldaden zien die zij doen. 14 Toen bracht Hij mij bij de ingang van de poort van het huis van de HEERE die aan de noordkant is, en zie, daar zaten vrouwen die de Tammuz beweenden. 15 Hij zei tegen mij: Hebt u het gezien, mensenkind? U zult, opnieuw, nog grotere gruweldaden zien dan deze. 16 Daarop bracht Hij mij naar de binnenste voorhof van het huis van de HEERE. En zie, bij de deur van de tempel van de HEERE, tussen de voorhal en het altaar, bevonden zich ongeveer vijfentwintig mannen, met hun rug naar de tempel van de HEERE en hun gezichten naar het oosten. Die bogen zich neer naar het oosten, voor de zon. 17 Toen zei Hij tegen mij: Hebt u het gezien, mensenkind? Is er iets geringer voor het huis van Juda dan deze gruweldaden hier te doen? Ja, zij vervullen het land met geweld. Steeds opnieuw verwekken zij Mij tot toorn. En zie, zij steken wijnranken in hun neus. Ezechiël 1117 Zeg daarom: Zo zegt de Heere HEERE: Ik zal u verzamelen uit de volken, en Ik zal u bijeenbrengen uit de landen waarover u overal verspreid bent, en Ik zal u het land van Israël geven. 18 Zij zullen daarheen komen en daaruit al zijn afschuwelijke afgoden en al zijn gruweldaden wegdoen. 19 Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit hun vlees wegdoen en hun een hart van vlees geven, 20 zodat zij in Mijn verordeningen gaan en Mijn bepalingen in acht nemen en die houden. Dan zullen zij Mij een volk zijn, en zal Ík hun een God zijn. 21 Maar wat betreft het hart van hen die het hart van hun afschuwelijke afgoden en hun gruweldaden navolgen, hun eigen weg zal Ik op hun hoofd doen neerkomen, spreekt de Heere HEERE. Ezechiël 142 Toen kwam het woord van de HEERE tot mij: 3 Mensenkind, die mannen hebben hun stinkgoden in hun hart doen opkomen en hebben het struikelblok van hun ongerechtigheid vóór zich gezet. Zou Ik Mij dan werkelijk door hen laten raadplegen? 4 Spreek daarom met hen, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE2: Iedere man uit het huis van Israël die zijn stinkgoden in zijn hart doet opkomen3 en het struikelblok van zijn ongerechtigheid vóór zich zet en dan naar de profeet toe komt, Ik, de HEERE, zal hem als hij komt met de veelheid van zijn stinkgoden, Zelf antwoord geven, 5 om het huis van Israël in hun hart te grijpen, omdat zij allemaal door hun stinkgoden van Mij vervreemd zijn. 6 Zeg daarom tegen het huis van Israël: Zo zegt de Heere HEERE: Bekeer u, keer u af van uw stinkgoden en keer uw gezichten af van al uw gruweldaden. 7 Voorzeker, iedere man uit het huis van Israël en uit de vreemdelingen die in Israël verblijven, die zich van achter Mij afwendt, zijn stinkgoden doet opkomen in zijn hart en het struikelblok van zijn ongerechtigheid vóór zich zet, en naar de profeet toe komt om Mij door hem te raadplegen – Ik ben de HEERE, door Mij zal hem antwoord gegeven worden. Ezechiël 1636 Zo zegt de Heere HEERE: Omdat u uw brandende begeerte uitgestort hebt en uw schaamte ontbloot werd in uw hoererijen met uw minnaars en met al uw gruwelijke stinkgoden, en om het bloed van uw kinderen dat u hun gegeven hebt, Ezechiël 18:55 Wanneer nu iemand een rechtvaardige is en recht en gerechtigheid doet – 6 hij eet geen offermaaltijden op de bergen, slaat zijn ogen niet op naar de stinkgoden van het huis van Israël, onteert de vrouw van zijn naaste niet, heeft geen gemeenschap met een afgezonderde vrouw, 7 buit niemand uit, geeft aan de schuldenaar zijn onderpand terug, maakt geen roofgoed buit, geeft de hongerige zijn brood, bedekt de naakte met kleding, 8 leent niet uit tegen rente en neemt geen winst, keert zijn hand af van onrecht, geeft een betrouwbaar oordeel bij geschillen tussen de een en de ander, Ezechiël 18:1010 Maar heeft hij nu een gewelddadige zoon voortgebracht, een bloedvergieter, die helaas maar één van die dingen doet 11 – terwijl de vader dat allemaal niet doet – ja, zelfs op de bergen offermaaltijden eet en de vrouw van zijn naaste onteert, 12 de arme en de behoeftige uitbuit, roofgoed buitmaakt, een onderpand niet teruggeeft, en zijn ogen opslaat naar de stinkgoden en een gruweldaad doet, 13 uitleent tegen rente en winst neemt – zou die dan in leven mogen blijven? Hij mag niet in leven blijven: al die gruweldaden heeft hij namelijk gedaan. Hij moet zeker gedood worden. Zijn bloed rust op hem! 14 En zie, heeft hij een zoon voortgebracht die al de zonden van zijn vader die hij doet, ziet; hij ziet ze, maar doet zelf die dingen niet – 15 hij eet geen offermaaltijden op de bergen, slaat zijn ogen niet op naar de stinkgoden van het huis van Israël, onteert de vrouw van zijn naaste niet, 16 buit niemand uit, houdt een onderpand niet in pand, maakt geen roofgoed buit, geeft zijn brood aan de hongerige en bedekt de naakte met kleding, 17 blijft met zijn handen van de arme af, neemt geen rente en winst, voert Mijn bepalingen uit en gaat in Mijn verordeningen – die zal niet sterven vanwege de ongerechtigheid van zijn vader. Hij zal zeker in leven blijven. 18 Zijn vader – omdat hij zich aan afpersing schuldig gemaakt heeft, roofgoed van zijn broeder buitgemaakt heeft en te midden van zijn volksgenoten gedaan heeft wat niet goed was – zie, hij zal sterven vanwege zijn ongerechtigheid. 19 Maar u zegt: Waarom draagt de zoon de ongerechtigheid van zijn vader niet? Wel, de zoon heeft recht en gerechtigheid gedaan: al Mijn verordeningen heeft hij in acht genomen en hij heeft ze gehouden. Hij zal zeker in leven blijven. Ezechiël 20:77 Daarop zei Ik tegen hen: Laat ieder de afschuwelijke afgoden waar hij tegen opkijkt, wegwerpen. U mag uzelf niet verontreinigen met de stinkgoden van Egypte. Ik ben de HEERE, uw God. 8 Maar zij zijn Mij ongehoorzaam geweest en wilden niet naar Mij luisteren. Men wierp de afschuwelijke afgoden waar men tegen opkeek, niet weg en verliet de stinkgoden van Egypte niet. Toen zei Ik dat Ik Mijn grimmigheid over hen zou uitstorten om Mijn toorn tegen hen ten uitvoer te brengen in het midden van het land Egypte. Ezechiël 20:1616 omdat zij Mijn bepalingen verworpen hadden, niet in Mijn verordeningen waren gegaan en Mijn sabbatten ontheiligd hadden, want hun hart ging hun stinkgoden achterna. 17 Maar Ik ontzag hen, zodat Ik hen niet te gronde gericht heb en geen vernietigend einde aan hen gemaakt heb in de woestijn. 18 Ik zei tegen hun kinderen in de woestijn: Ga niet in de verordeningen van uw vaderen, neem hun bepalingen niet in acht en verontreinig u niet met hun stinkgoden. 19 Ik ben de HEERE, uw God: ga in Mijn verordeningen, neem Mijn bepalingen in acht en houd die. Ezechiël 20:2424 omdat zij Mijn bepalingen niet uitgevoerd hadden, Mijn verordeningen verworpen hadden en Mijn sabbatten ontheiligd hadden, zodat hun ogen de stinkgoden van hun vaderen volgden. 25 Toen heb Ik hun ook verordeningen gegeven die niet goed waren, en bepalingen waardoor zij niet leven zouden. 26 Ik verontreinigde hen door hun eigen geschenken, doordat zij alles wat de baarmoeder opent door het vuur lieten gaan, opdat Ik hen verwoesten zou, zodat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben. 27 Daarom, mensenkind, spreek tot het huis van Israël, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Uw vaderen hebben Mij ook hiermee nog gelasterd dat zij trouwbreuk tegenover Mij pleegden. 28 Toen Ik hen naar het land gebracht had waarover Ik Mijn hand opgeheven had om het hun te geven, keken zij naar elke hoge heuvel en elk dicht geboomte en brachten daar hun slachtoffers, boden daar hun krenkende offergaven aan, zetten daar hun aangename reukwerk neer en goten daar hun plengoffers uit. 29 Daarop zei Ik tegen hen: Wat is dat voor hoogte waar u telkens naartoe gaat? Tot op deze dag draagt die dan ook de naam Hoogte. 30 Daarom, zeg tegen het huis van Israël: Zo zegt de Heere HEERE: Hebt u uzelf verontreinigd op de manier van uw vaderen en bedrijft u hoererij met hun afschuwelijke afgoden? 31 Ja, door het opheffen van uw offergaven, door uw kinderen door het vuur te laten gaan, verontreinigt u zich met al uw stinkgoden tot op deze dag. En zou Ík Mij dan door u laten raadplegen, huis van Israël? Zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, Ik zal Mij niet door u laten raadplegen! 32 Wat in uw geest opgekomen is, zal zeker niet gebeuren, namelijk dat u zegt: Laten wij als de heidenvolken en als de volksstammen worden door hout en steen te dienen! Ezechiël 20:3939 Wat u betreft, huis van Israël, zo zegt de Heere HEERE: Ga, laat ieder zijn stinkgoden maar dienen, ook hierna, want u luistert toch niet naar Mij. Ontheilig echter Mijn heilige Naam niet meer met uw geschenken en uw stinkgoden, 43 Daar zult u dan denken aan uw wegen en aan al uw daden waarmee u uzelf verontreinigd hebt. U zult van uzelf walgen vanwege al uw slechte daden, die u gedaan hebt. Ezechiël 221 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 2 En u, mensenkind, wilt u berechten, wilt u de bloedstad berechten? Dan moet u haar al haar gruweldaden bekendmaken. 3 U moet zeggen: Zo zegt de Heere HEERE: Stad die bloed vergiet in haar midden, zodat haar tijd gekomen is, en die stinkgoden voor zichzelf gemaakt heeft om zich te verontreinigen – 4 door uw bloed, dat u vergoten hebt, bent u schuldig geworden en door uw stinkgoden, die u gemaakt hebt, hebt u zich verontreinigd. U hebt uw dagen dichtbij gebracht en bent tot uw jaren gekomen. Daarom heb Ik u aan de heidenvolken overgegeven tot smaad en aan al de landen tot spot. 5 Zij die dicht bij u zijn en ver bij u vandaan zijn, drijven de spot met u, onreine van naam en vol verwarring! 6 Zie, de vorsten van Israël zijn in u geweest, ieder vertrouwde op zijn eigen kracht om bloed te vergieten. 7 Vader en moeder hebben zij bij u veracht. In uw midden hebben zij de vreemdeling met afpersing bejegend. Wees en weduwe hebben zij bij u uitgebuit. 8 De voor Mij geheiligde gaven hebt u veracht en Mijn sabbatten hebt u ontheiligd. 9 Lasteraars zijn bij u geweest om bloed te vergieten en zij hebben op de bergen bij u gegeten. In uw midden hebben zij zich schandelijk gedragen. 10 De schaamte van de vader heeft men bij u ontbloot. Haar die vanwege afzondering onrein was, hebben zij bij u verkracht. 11 De een heeft een gruweldaad gedaan met de vrouw van zijn naaste. De ander heeft zijn schoondochter door schandelijk gedrag verontreinigd. Weer een ander heeft zijn zuster, de dochter van zijn vader, bij u verkracht. 12 Zij hebben bij u geschenken aangenomen om bloed te vergieten. Rente en winst hebt u genomen, u hebt uw naaste door afpersing afgezet, en u bent Mij vergeten, spreekt de Heere HEERE. 13 Zie nu, Ik sla Mijn handen ineen om uw winstbejag, waar u op uit bent geweest, en om uw bloed, dat in uw midden heeft gevloeid. 14 Zal uw hart het volhouden of zullen uw handen sterk genoeg zijn in de dagen dat Ik met u ga afrekenen? Ík, de HEERE, heb gesproken, en zal het doen. Ezechiël 2335 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Omdat u Mij vergeten bent en Mij achter uw rug geworpen hebt, zult u ook zelf uw schandelijk gedrag en uw hoererijen dragen! 36 De HEERE zei tegen mij: Mensenkind, wilt u Ohola en Oholiba berechten? Maak dan deze vrouwen hun gruweldaden bekend, 37 want zij hebben overspel gepleegd, er kleeft bloed aan hun handen. Met hun stinkgoden hebben zij overspel gepleegd. Zelfs hun kinderen, die zij Mij gebaard hebben, hebben zij voor hen als voedsel door het vuur laten gaan. 38 Bovendien hebben zij Mij dit aangedaan: zij hebben Mijn heiligdom op die dag verontreinigd en Mijn sabbatten ontheiligd. 39 Toen zij hun kinderen voor hun stinkgoden geslacht hadden, kwamen zij op die dag Mijn heiligdom binnen om het te ontheiligen, en zie, dat hebben zij midden in Mijn huis gedaan. Ezechiël 3325 Daarom, zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: U eet vlees met het bloed er nog in, slaat uw ogen op naar uw stinkgoden en u vergiet bloed. Wilt u dan het land weer in bezit nemen? 26 U steunt op uw zwaard, u doet een gruweldaad en ieder verontreinigt de vrouw van zijn naaste. Wilt u dan het land in bezit nemen? Ezechiël 3618 Toen stortte Ik Mijn grimmigheid over hen uit omwille van het bloed dat zij in het land vergoten hadden, en vanwege hun stinkgoden waarmee zij het verontreinigd hadden. Ezechiël 3723 Dan zullen zij zich niet meer verontreinigen met hun stinkgoden en met hun afschuwelijke afgoden en met al hun overtredingen. Ik zal hen verlossen in al hun woongebieden, waar zij gezondigd hebben, en Ik zal hen reinigen. Dan zullen zij een volk voor Mij zijn en Ík zal een God voor hen zijn. Ezechiël 4410 Voorzeker, de Levieten die zich ver van Mij hebben gehouden toen Israël afdwaalde – die van achter Mij afgedwaald zijn, hun stinkgoden achterna – moeten wel hun ongerechtigheid dragen; 11 toch moeten zij in Mijn heiligdom dienstdoen en de ambten bij de poorten van het huis vervullen, en ook dienstdoen in het huis. Zij moeten zelf het brandoffer en het slachtoffer voor het volk slachten en zij moeten zelf voor hen ter beschikking staan om hen te dienen. 12 Omdat zij de Israëlieten gediend hebben voor de ogen van hun stinkgoden en voor het huis van Israël een struikelblok van ongerechtigheid zijn geworden, daarom heb Ik Mijn hand tegen hen opgeheven, spreekt de Heere HEERE, en moeten zij hun ongerechtigheid dragen. Amos 24 Zo zegt de HEERE: Vanwege drie overtredingen van Juda, ja, vanwege vier, zal Ik er niet op terugkomen, omdat zij de wet van de HEERE verworpen hebben, Zijn verordeningen niet in acht genomen hebben, en hun leugengoden hen hebben misleid, de goden die hun vaderen naliepen. Verwijzingen in het NTHet nieuwe testament bevat heel veel verwijzingen naar demonen. Dit betreft echter in de meeste gevallen beschrijvingen van uitdrijving. Nu is bezetenheid door demonen wel een gevolg van goddeloosheid en afgoderij maar ik heb er toch voor gekozen om niet al deze verwijzingen op te nemen en me te beperken tot die verwijzingen die zich direct uitspreken over afgoderij.
1 Korintiërs 1019 Wat zeg ik hiermee dan? Dat een afgod iets is, of dat een afgodenoffer iets is? 20 Nee, ik zeg dit omdat wat de heidenen offeren, zij dat aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u met de demonen gemeenschap hebt. 21 U kunt niet de drinkbeker van de Heere drinken én de drinkbeker van de demonen. U kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heere én aan de tafel van de demonen. 22 Of willen wij de Heere tot jaloersheid verwekken? Wij zijn toch niet sterker dan Hij? 1 Timoteüs 41 Maar de Geest zegt uitdrukkelijk dat in latere tijden sommigen afvallig zullen worden van het geloof en zich zullen wenden tot misleidende geesten en leringen van demonen, 2 door huichelarij van leugenaars, die hun eigen geweten als met een brandijzer hebben toegeschroeid. 3 Zij verbieden te trouwen en gebieden zich te onthouden van voedsel, dat God geschapen heeft voor de gelovigen en voor hen die de waarheid hebben leren kennen, om onder dankzegging aanvaard te worden. 1 Johannes 521 Lieve kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden. Amen. Openbaringen 920 En de overige mensen, die niet door deze plagen werden gedood, bekeerden zich niet van de werken van hun handen; zij bleven de demonen aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, horen of lopen. 21 Ook bekeerden zij zich niet van hun moorden, hun tovenarij, hun ontucht en het plegen van diefstal. Hier word een duidelijke link gelegd tussen afgoderij en “het aanbidden van demonen”. Met afgoderij worden altijd destructieve demonische machten geactiveerd. (Deuteronomium 32, Openbaringen 9, Psalmen 106, 1 Korintiërs 10) Openbaringen 1613 En ik zag uit de bek van de draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen. 14 Dit zijn namelijk de geesten van de demonen, die tekenen doen en die uitgaan naar de koningen van de aarde en van de hele wereld, om hen te verzamelen voor de oorlog van de grote dag van de almachtige God.
1Zie Psalm 106 en Jeremia 7 2Mijn Heer, de Ene (NV) 3keutelgoden laat klimmen in zijn hart (NV) |
![]() ![]() |